Elke speler gooit zes keer het houten blokje, dat met een touwtje aan de zoldering is vastgemaakt, naar een rij met vier heren- en twee damesfiguren die elk hun eigen puntenwaarde hebben.

Iedere speler van elke ploeg gooit vanaf de aangeduide streep op de vloer de metalen schijven naar de kikker ("puut"in de streektaal) met opengesperde bek en totaliseert zijn puntentotaal.

"Sjoelen" betekent schuiven in het Fries.  De spelers schuiven een aantal schijfjes over een houten blad naar 4 gleuven met verschillende puntenwaarde van 1(.) tot 4 (::).  Elke schijf mag per beurt slechts éénmaal gespeeld worden en schijven die uit het vakje terugkeren of niet volledig in de gleuf liggen tellen niet mee. 

Met het touwtje laad je de houten top. Je lanceert de top met een korte, stevige ruk in de tafel waar de kegeltjes staan opgesteld. Als de top stilvalt, bepaalt het aantal omvergegooide kegeltjes jouw puntenaantal.